Het komt voor dat de wand van de shunt hard en stijf wordt. De wand wordt dan langzaam dikker, waardoor de shunt steeds nauwer wordt. Dit heet een stenose. Ook kan de shunt plotseling verstopt raken door een bloedstolsel. Dat heet een trombose.
Bij een vernauwing of verstopping stroomt er te weinig bloed door de shunt. Dan kan hemodialyse niet goed plaatsvinden. Stenose en trombose kunnen ook tegelijk voorkomen. Dagelijkse controle is belangrijk om vernauwing of verstopping tijdig te ontdekken.
Onderzoek bij stenose of trombose
Met een echo-onderzoek (duplex) kijkt de vaatlaborant of de radioloog wat het probleem is.
Vernauwing behandelen
Bij een vernauwing die langzaam ontstaat en problemen geeft bij de dialyse, krijgt u een dotterbehandeling. Bij een dotterbehandeling rekt de vaatchirurg of interventieradioloog de shunt op.
De arts prikt de shunt aan met een holle naald. Via de holle naald wordt er een buisje ingebracht. Door het buisje kan de arts een ballonnetje naar het vernauwde deel van de shunt brengen. Daarna wordt het ballonnetje opgeblazen. Dit rekt de shunt op. Tot slot verwijdert de vaatchirurg of interventieradioloog het ballonnetje. Uw shunt is dan weer wijder. Helpt het dotteren niet? Dan wordt uw shunt tijdens een operatie aangepast. Helpt dit ook niet? Dan krijgt u een nieuwe shunt.
Stolsel verwijderen
Bij een plotselinge afsluiting kan de specialist (een vaatchirurg of interventieradioloog) het stolsel verwijderen tijdens een kleine operatie. Als uw shunt langer dan ongeveer 24 uur verstopt blijft, is het misschien nodig om een nieuwe shunt aan te leggen. Het duurt 6 weken of langer voordat die geschikt is voor dialyse. In die situatie krijgt u tijdelijk een katheter.